100% Katoen - Voor comfort
Een stof van 100% katoen heeft een aantal zeer speciale eigenschappen, omdat het een puur natuurlijk materiaal is.
Katoen is zacht en zeer comfortabel om te dragen.
Werkkleding van puur katoen is vooral een must voor medewerkers die in de buurt van warmtebronnen werken, zoals in de zware industrie.
De eigenschappen van katoen kunnen worden samengevat als:
- Vocht absorberend
- Warmte-isolerend
- Goed wasbaar
- Nagenoeg niet statisch op te laden
- Comfortabel
- Reageert nagenoeg nooit op de huid
- Relatief lage treksterkte = slijtgevoelig
- Vrijwel volledig biologisch afbreekbaar !
Mix van polyester en katoen
Polyester/katoen (P/K) behoort tot de meest verkochte kwaliteiten van de afgelopen 10 jaar. Wordt zowel in de bouw als industrie gebruikt.
De mix van polyester en katoen kent verschillende variaties zoals 65/35 polyester/katoen(P/K) en 65/35 katoen/polyester (K/P).
De pasvorm en kleuren blijven behouden, ook na veelvuldig wassen en drogen.
De belangrijkste eigenschappen zijn:
- Hoge treksterkte = slijtvast
- Hoge ontvlambaarheid
- Smelt zeer snel na verhitting
- Goede chemische resistentie
- Goede kleurechtheid
- Zeer goed wasbaar
- Minder draagcomfort dan katoen
- Zeer goed statisch op te laden
- Niet kreukgevoelig
Canvas
Canvas is eveneens een combinatie van polyester en katoen en heef een iets andere structuur en creëert een ruige eigentijdse look
Beschermende kleding tegen vloeibare chemicaliën
Vereisten voor kleding die een beperkte bescherming biedt tegen vloeibare chemicaliën (Type 6 kleding).
Deze norm legt de vereisten en testmethoden vast voor chemische beschermingspakken van type 6, zowel pakken voor éénmalig gebruik als herbruikbare pakken. Voor bijbehorende uitrustingen, zoals handschoenen en laarzen, die geen integraal deel uitmaken van het pak wordt verwezen naar de overeenkomstige productnormen.
Type 6-kleding, is kleding die een beperkte bescherming biedt tegen kleine spatten of een lichte nevel van chemische vloeistoffen. Over het algemeen zal deze kleding gemaakt zijn uit vloeistofafstotende, maar niet volledig vloeistofdichte materialen.
Wat houdt de EN 13034-norm in?
Er worden verschillende testen gedaan op het doek. Er wordt getest op treksterkte, maar er wordt ook een test gedaan om de chemicaliënbestendigheid te bepalen.
Bij deze testen worden er 4 oplossingen van chemicaliën (H2SO4 30%, NaOH 10%, o-xylene en butan-1-ol) op het doek aangebracht. Hierbij wordt de hoeveelheid die van het doek afparelt bekeken en de hoeveelheid die door het doek dringt. Deze hoeveelheden moeten binnen de voorwaarden vallen die gesteld worden in de EN 13030-norm.
Er moet ook (per kwaliteit) een gereed product getest worden. Dit is een zogenaamde mannequin-test. Tijdens deze spraytest voert een drager 7, in de norm beschreven, bewegingen uit en wordt er gecontroleerd of het kledingstuk vloeistof doorlaat. De klasseringen van de verschillende testen moeten in de gebruiksaanwijzing gemeld worden.
De spraytest op het model is niet nodig als het om een gedeeltelijke bescherming gaat, de zogenaamde ‘type [PB6]’ kleding (‘partial body protection’). Het kan dan echter niet om overalls gaan. Kleding bij HAVEP is steeds type 6.
Andere vereisten uit de EN 13034 betreffen: slijtweerstand, scheursterkte, treksterkte en naadsterkte.
Welke eisen worden er in de EN 13034-norm gesteld?
Om gecertificeerd te worden met de EN 13034-norm moet de werkkleding aan de volgende eisen voldoen:
- Een model moet voldoen aan de voorwaarden gesteld in de EN 340-norm.
- Werkkleding die in deze norm valt moet aan de spraytest voldoen.
-
Bij het ontwerp van de kleding moet er op gelet worden, dat er geen spatten kunnen binnendringen in de kleding (bijvoorbeeld sluitingen van zakken en dergelijke). De eisen uit de EN ISO 11611 (lasserskleding zijn hier een leidraad voor).
Beschermende kleding voor gebruik bij het lassen en verwante processen.
EN ISO 11611:2007 is de opvolger van EN 470-1.
Deze norm legt de vereisten vast voor lasserskleding. Het betreft hier kleding die bij normale temperaturen een hele dag (8 uur) gedragen kan worden en bescherming biedt tegen kleine spatten van gesmolten metaal, toevallig vlamcontact en UV-straling.
De norm handelt niet over beschermende kleding die gedragen wordt bij speciale laswerkzaamheden.
Wat houdt deze norm in?
Deze norm bestaat uit een aantal testen. De belangrijkste testen worden beschreven in de norm ISO 6942, ISO 9150, ISO 15025 en EN 1149-2. De norm EN ISO 11611 kent twee klassen. Als alle testen worden behaald, heeft men klasse 1. Wanneer voor de test ISO 6942 en ISO 9150 beide klasse 2 worden behaald, dan geldt klasse 2.
Verschillende testen voor de EN ISO 11611-norm
Lees hieronder wat de verschillende testen voor de EN ISO 11611-norm precies inhouden.
ISO 6942
Dit is een beproevingsmethode voor het beoordelen van materialen en materiaalcombinaties bij blootstelling aan warmtestraling. Bij deze testmethode wordt het doek blootgesteld aan hittestraling door middel van infraroodstraling. Met behulp van een caloriemeter wordt aan de andere zijde van het doek de temperatuurstijging gemeten.
Er wordt gemeten hoelang het doek aan hitte blootgesteld kan worden voordat er een temperatuurstijging van 24°C ontstaat. Deze testmethode komt overeen met EN 531C. Bij deze testmethode zijn twee verschillende klassen haalbaar:
- Klasse 1: temperatuurstijging ontstaat na ≥ 7 seconden.
- Klasse 2: temperatuurstijging ontstaat na ≥ 16 seconden.
ISO 9150
Bepaling van het gedrag van materialen onder invloed van kleine spetters van gesmolten metaal. Bij deze testmethode worden er druppels gesmolten metaal op een verticaal hangend stuk doek gespetterd. Vervolgens wordt bepaald na hoeveel druppels er aan de achterzijde van het doek een temperatuurstijging van 40°C is ontstaan. Ook bij deze test zijn er twee klassen haalbaar:
- Klasse 1: ≥ 15 druppels gesmolten metaal.
- Klasse 2: ≥ 25 druppels gesmolten metaal.
ISO 15025
Beproevingsmethode voor beperkte vlamverspreiding. Bij deze testmethode wordt een doekstaal gedurende 10 seconden bevlamd. Hierbij moeten de navlamtijd, nagloeitijd en gatvorming binnen de waarden vallen, die gesteld worden in de norm. Deze test komt overeen met EN 531A.
De bevlamming kan op twee manieren uitgevoerd worden:
- Procedure A: (levert A1) is de horizontale bevlamming (zoals bij EN 470 en EN 531).
- Procedure B: (levert A2) is de kantbevlamming.
EN 1149-2
Dit is een testmethode waarbij de elektrische doorgang gemeten wordt. Er wordt gemeten of er elektrische lading wordt doorgegeven van buiten naar binnen.
Welke eisen worden er in de norm gesteld?
Om gecertificeerd te worden met de EN ISO 11611-norm moet werkkleding voldoen aan de volgende eisen:
- Kleding die aan deze norm voldoet moet altijd voldoen aan de voorwaarden gesteld in de norm ISO 13688.
- Zakken aan de buitenzijde moeten voorzien zijn van een klep die aan beide zijden 10 mm breder is dan de zak. Met een uitzondering voor zakken op het been, die achter de zijnaad geplaatst zijn en die een opening hebben van 75 mm of minder (meterzakken).
- Verticale zakken onder de heupen met een hoek van 10 graden of minder hoeven ook geen klep te hebben.
- Doortasten moeten altijd voorzien zijn van een klep of klittenband, ook wanneer deze verticaal geplaatst zijn.
- Plooien e.d. moeten vermeden worden.
- Halsopeningen moeten gesloten zijn.
- De maximale afstand tussen knopen is 15 cm.
Wat is er gewijzigd t.o.v. de EN 470?
- Het pictogram is gewijzigd (was een vlam nu lasboog).
- De vlamverspreiding moet ook bepaald worden na een maximaal aantal wasbeurten. Over het algemeen wordt daar 50 wasbeurten voor aangehouden.
- Er zijn (veel) hogere eisen gesteld aan vooral de scheursterkte van het doek.
- Ook op het model worden specifieke eisen gesteld m.b.t. naadsterkte en vlamvertragendheid op de naden.
- De fournituren moeten getest zijn op hittebestendigheid.
- De norm wordt nu ingedeeld in twee klassen waarbij een onderverdeling gemaakt wordt naar werkzaamheden.
Antistatische werkkleding
Antistatische werkkleding voorkomt dat er door elektrostatische oplading vonken ontstaan, die brand of explosies kunnen veroorzaken. EN 1149-5 is een overkoepelende norm.
Deze norm is onderdeel van een serie normen in verband met uiteenlopende toepassingen en materialen.
De EN1149 bestaat uit de volgende onderdelen:
- EN1149-1: Beproevingsmethoden voor het meten van oppervlakte weerstand.
- EN1149-2: Beproevingsmethoden voor de meting van de elektrische weerstand door een materiaal (verticale weerstand).
- EN1149-3: Beproevingsmethoden voor de meting van het ladingverval.
- EN1149-4: Testmethode voor het kledingstuk (norm is in ontwikkeling).
- EN1149-5: Prestatie-eisen.
Wat houdt deze norm in?
Deze norm heeft als symbool een bliksemschicht met hieronder de norm EN EN1149-5. Deze norm specificeert de vereisten van elektrisch geleidende werkkleding. Deze werkkleding is onderdeel van een totaal geaard systeem (o.a. in combinatie met geleidend schoeisel).
De antistatische werkkleding voorkomt het ontstaan van vonken, hierdoor worden ook explosies voorkomen. De werkkleding met deze norm wordt alleen geaccepteerd als hij gecombineerd is met de norm voor vlamvertragende kleding (EN 531 of EN ISO 11612).
Deze elektrisch geleidende werkkleding wordt gedragen in explosiegevaarlijke ruimten. Indien er kans is op een explosie bestaat er dus ook kans op vuur. Deze kleding mag niet gebruikt worden in een met zuurstof verrijkte omgevingen en beschermt ook niet tegen netspanning.
Werkkleding die voldoet aan de norm EN1149-5, wordt vaak toegepast bij bedrijven die aan de ATEX-richtlijn dienen te voldoen.
Verschillende testen
Het doek waarvan de antistatische werkkleding gemaakt wordt, moet voldoen aan de EN 1149-1, EN 1149-2 of EN 1149-3. Of het totale kledingstuk dient getest te zijn volgens EN 1149-4 (in ontwikkeling). Binnen HAVEP wordt alleen gewerkt met materialen die voldoen aan EN 1149-1 of EN 1149-3.
EN 1149-1: Beschermende werkkleding - Elektrostatische eigenschappen, deel 1
Het doek verliest de elektrostatische lading door geleiding. Hiertoe wordt de oppervlakteweerstand bepaald en deze moet ≤ 2,5 * 109 Ω zijn. Geleiding kan door middel van homogeen of niet-homogeen materiaal. Indien het materiaal niet homogeen is, dan door middel van een raster van geleidende draden (metaal/koolstof) van max. 10mm x 10mm.
EN 1149-3: Beschermende werkkleding - Elektrostatische eigenschappen, deel 3
Het doek verliest de elektrostatische lading aan de lucht (en niet door geleiding). De norm bevat een testmethode die meet na hoeveel tijd een opgebrachte lading verdwenen is (Electro Static Discharge kleding): t50% <4 sec of S> 0.2.
Welke eisen worden er in de EN 1149-norm gesteld?
Om met de EN 1149-norm gecertificeerd te worden, moet de werkkleding voldoen aan de volgende eisen:
- Het model moet voldoen aan de voorwaarden gesteld in de EN 340.
- Materialen die op kunnen laden, metalen knopen e.d., dienen aan de buitenzijde verdekt te zijn.
- Niet-geleidende elementen (reflectie banden, emblemen, etc.) zijn toegestaan, mits ze permanent bevestigd zijn. Een afneembare badge is dus bijvoorbeeld niet toegestaan.
- Alleen werkkleding die aan de EN1149-5 voldoet is niet voldoende, de drager zal tevens geleidend schoeisel moeten dragen.
- De buitenstof moet altijd contact maken met de huid. Dus bij winterkleding, moet er bijvoorbeeld voor gezorgd worden dat de zoom contact maakt met de huid.
- Wanneer werkkleding aan de norm EN1149-5 voldoet, dan moet deze ook aan de norm EN531 voldoen.
ATEX is geen kledingnormering maar een richtlijn
Opheldering: ATEX is géén kledingnormering, maar een richtlijn
De ATEX richtlijn is opgesteld voor bedrijven waar sprake kan zijn van ontploffingsgevaar. Te denken valt aan bedrijven die werken met chemicaliën, maar ook aan bedrijven die werken met meel. In deze richtlijn staan allerlei eisen waaraan het bedrijf zich moet houden; apparaten die in deze ruimten gebruikt moeten worden, de installatie van de apparaten, de beveiliging van ruimtes, de bescherming voor de werknemers, e.d.
In de ATEX richtlijn wordt ook gesproken over persoonlijke beschermingsmiddelen, waar o.a. werkkleding onder valt. Veiligheidskleding die gecertificeerd is volgens de norm EN 1149, voldoet aan de eisen uit de ATEX richtlijn.
Beschermende kleding voor gebruik bij het lassen en verwante processen.
EN ISO 11612: beschermkleding voor werknemers blootgesteld aan hitte en vlammen, met uitzondering van lassers en brandweerlui.
De drager wordt beschermd tegen korte contacten met een vlam, evenals (tot op zekere hoogte) tegen convectieve- en stralingshitte. De EN ISO 11612 is de opvolger van de EN 531.
Wat houdt de EN ISO 11612-norm in?
De norm kent met betrekking tot het doek een aantal testen. De resultaten van deze testen worden weergegeven door de letters A, B, C, D, E en F. Staat er een letter niet genoemd, of is de klasse “0” dan is de laagste waarde niet gehaald, of werd de test is niet uitgevoerd. De kleding biedt dan geen bescherming tegen deze eigenschap.
Verschillende testen en coderingen
Lees hieronder meer over de verschillende testen die gedaan kunnen worden met betrekking tot de EN ISO 116112-norm.
11612A (ISO 15025)
Bij deze testmethode wordt een doekstaal gedurende 10 seconden bevlamd. Hierbij moeten de navlamtijd, nagloeitijd en gatvorming binnen de waarden - gesteld in de norm - vallen. Deze test komt overeen met EN 531A. De bevlamming kan op twee manieren uitgevoerd worden:
- Procedure A (levert A1) is de horizontale bevlamming (zoals bij de EN 470 en EN 531).
- Procedure B (levert A2) is de kantbevlamming.
11612B (ISO 9151)
Convectieve warmte: bepaling van de warmtegeleiding bij blootstelling aan vlammen. Het staal wordt boven de vlam gehouden en d.m.v. een caloriemeter wordt aan de bovenzijde de temperatuursstijging gemeten. Er wordt gemeten hoeveel seconden het staal blootgesteld kan worden totdat er een temperatuursstijging ontstaat van 24°C:
- B1: 4 < 10 seconden
- B2: 10 < 20 seconden
- B3: 20 en meer seconden
11612C (ISO 6942)
Blootstelling aan warmtestraling. Bij deze testmethode wordt het doek blootgesteld aan hittestraling doormiddel van infraroodstraling. Via een caloriemeter wordt aan de andere zijde van het doek de temperatuurstijging gemeten.
Er wordt gemeten hoelang het doek aan hitte blootgesteld kan worden voordat er een temperatuurstijging van 24°C ontstaat. Deze testmethode komt overeen met die van de EN ISO 11611, maar kent een andere klassering:
- C1: 7 < 20 seconden
- C2: 20 < 50 seconden
- C3: 50 < 95 seconden
- C4: 95 en meer seconden
11612D en E (ISO 9185)
Deze test meet de bescherming tegen spetters van gesmolten metaal. Een membraan (imitatie van de huid) wordt aan de achterzijde van het doek aangebracht. Vervolgens wordt een hoeveelheid gesmolten aluminium (voor code D) of gesmolten ijzer (voor code E) opgebracht. De membraan mag dan niet vervormen.
Bij gesmolten aluminium is de klassering:
- D1: 100 < 200 gramD2: 200 < 350 gram
- D3: 350 gram en meer
Bij gesmolten ijzer is de klassering:
- E1: 60 < 120 gram
- E2: 120 < 200 gram
- E3: 200 gram en meer
11612F (ISO 12127)
Een nieuwe test t.o.v. de EN 531: contacthitte.
De klassering hierbij:
- F1: 5 < 10 seconden
- F2: 10 < 15 seconden
- F3: 15 seconden en meer
11612Wnn
Optionele test voor de bescherming tegen regen. De eerste n verwijst naar de classificatie voor waterdichtheid, de tweede n naar de classificatie voor waterdampdoorlaatbaarheid (zie voor uitleg ook EN 343).
Welke eisen worden er in de EN ISO 11612-norm gesteld?
Het model moet altijd voldoen aan de vlamverspreidingscode A1 of A2 en aan tenminste 1 van de overige coderingen (B tot F). Het etiket moet aangeven welke klassering gehaald wordt. Hardware moet eenzijdig verdekt zijn en er moet voldoende overlapping zijn tussen jas en broek (20 cm bij rechtop staan).
Een aantal modeleisen zijn net als in de EN 531 alleen van toepassing wanneer de codering D en/of E van toepassing is:
- Geen omslagen aan mouwen en broekspijpen.
- Buitenzakken voorzien van kleppen die aan beide zijden 10 mm breder zijn dan de zakopening. Dit is niet van toepassing voor zijzakken onder de taille waarvan de opening een hoek maakt van minder dan 10° met de verticale naad. Dit punt komt overeen met de eisen uit de EN ISO 11611 lasserskleding (en is een versoepeling t.o.v. de modelspecificaties uit de EN 531 D/E).
De sluitingen moeten:
- Een beschermende flap hebben.
- Knoopafstand maximaal 15 cm.
- Halsopeningen moeten een sluiting hebben.
- Broekspijpen mogen zijsplitten hebben, op voorwaarde dat ze afsluitbaar zijn en dat de split en sluiting afgedekt zijn door een klep.
Wat is er gewijzigd t.o.v. de EN 531?
- De voering moet vlamvertragend zijn als de code A buitenstof (zonder nabranden, smelten en gatvorming).
- Vlamvertragendheid wordt (ook) getest na het maximale aantal wasbeurten (=50).
- Eisen aan de naden m.b.t. naadsterkte (minimaal 225 N) en vlamvertragendheid.
- Vlamvertragendheid en hitteresistentie op fournituren.
Kleding die bescherming biedt tegen de thermische gevolgen van een elektrische boog
De IEC 61482-norm is opgesteld voor kleding die bescherming biedt tegen de thermische gevolgen van een elektrische boog.
De bescherming tegen de gevolgen van een ‘electric arc’ kan op 2 manieren getest worden: de open arc-methode en de box-test.
IEC 61482-1-1: de “open arc” methode.
Deze testmethode wordt in de USA gebruikt. Testen volgens deze methode levert de ATPV-waarde of EBT50. De ATPV-waarde is de waarde (in cal/cm2) waarbij een 50% bescherming voorspeld wordt tegen tweedegraads brandwonden. Hoe hoger de waarde, hoe beter de bescherming.
In Amerika wordt voor elektriciteitsmedewerkers een minimale ATPV-waarde van 8 vereist. De gemeten ATPV-waarde staat op het normetiket. De HAVEP® 5safety Image collectie heeft een ATPV-waarde van 11.5 cal/cm8.
IEC 61482-1-2: de BOX-test
Deze testmethode wordt in Europa gebruikt. Bij deze methode wordt vanuit 1 richting (de box) een vlamboog opgewekt door kortsluiting met 4kA (voor class 1) of 7kA (voor class 2). De vlamboog duurt daarbij niet langer dan 500ms.
De warmte doorgang wordt gemeten en moet (om aan de klasse te voldoen) onder de Stoll curve blijven. De Stoll curve is een tabel die aangeeft bij welke temperatuur en tijd een tweedegraads brandwond ontstaat. Tevens wordt beoordeeld op navlammen, gatvorming, smelten e.d.
Naast het doek wordt er ook een jas getest. Hierbij wordt geen energetische waarde bepaald, maar de jas wordt na blootstelling aan de vlamboog gecontroleerd op mankementen met betrekking tot de naden, sluitingen en alle andere accessoires.
Welke eisen worden er in de IEC 61482-norm gesteld?
Als modeleisen worden de modeleisen van lasserskledingaangehouden.
Beschermende kleding - Bescherming tegen regen
Deze norm legt de eisen en testmethoden vast voor materialen en naden van kleding, die beschermt tegen neerslag (regen, sneeuw), mist en de vochtigheid van de grond. Voor het testen van de regendichtheid van volledige kleding is een aparte test ontwikkeld (EN 14360), deze test is niet in deze norm opgenomen.
Wat houdt de EN 343-norm in?
De EN 343-norm heeft als symbool een paraplu, met daarnaast twee waarden X en Y. De X-waarde geeft de waterdichtheid aan en de Y-waarde geeft de waterdampdoorlaatbaarheid aan (het ademende vermogen).
Deze norm valt onder ‘autocertificering’, dit betekent dat je dit product als bedrijf zelf mag certificeren en het hoeft dus niet telkens door een testinstituut goedgekeurd te worden. Het enige risico dat de drager loopt is namelijk dat hij nat wordt en dat is niet levensbedreigend.
Wanneer deze norm in combinatie met andere normen wordt gebruikt (dus bijvoorbeeld een HAVEP® 4safety parka die waterdicht is) dan wordt wel de gehele combinatie van normen door het testinstituut gecontroleerd.
De X-waarde en Y-waarde
De X-waarde geeft de waterdichtheid van het artikel aan. Er zijn drie klassen: hierbij is 3 de hoogste klasse (dus het meest waterdicht) en 1 de laagste. Er wordt een bepaalde hoeveelheid water onder druk op het doek aangebracht, afhankelijk van de hoeveelheid druk die het doorstaat wordt de klasse bepaald.
De Y-waarde geeft het ademende vermogen van het doek / de doeken (alle lagen die in het artikel gebruikt worden) aan. Ook voor het ademende vermogen zijn er drie klassen. Klasse 1 is de laagste waarde en klasse 3 de hoogste. Wanneer een artikel in klasse 1 valt wordt aangeraden het artikel niet langer dan x minuten te dragen (hoelang het artikel gedragen mag worden is aangegeven in een tabel in de norm).
Welke eisen worden er in de EN 343-norm gesteld?
Om met de EN 343-norm gecertificeerd te worden, moet het kledingstuk voldoen aan de volgende eisen:
- Een model moet voldoen aan de voorwaarden gesteld in de EN 340-norm.
- De treksterkte, scheurweerstand, krimp en naadsterkte moeten voldoen aan de waarden die gesteld worden in de norm.
-
Er zijn verder geen modeleisen voor dit kledingstuk. Uiteraard mogen er in de kleding geen openingen zitten die bij normaal gebruik water doorlaten, denk daarbij aan uitritsbare mouwen.
Bescherming door hoge zichtbaarheid bij dag, schemer en nacht.
Reflecterende werkkleding.
Het cijfer naast het pictogram geeft aan in welke klasse het artikel valt. Dat hangt af van de minimale oppervlakte fluorescerend en reflecterend materiaal:
- Klasse 1: vergt 0,14 m2 fluo oppervlak en 0,10 m2 reflecterend oppervlak.
- Klasse 2: vergt 0,5 m2 fluo oppervlak en 0,13 m2 reflecterend.
- Klasse 3: vergt 0,8 m2 fluo oppervlak en 0,2 m2 reflecterend oppervlak.
Er zijn ook specifieke voorschriften vastgelegd met betrekking tot de plaatsing van het fluorescerend en reflecterend materiaal op romp, mouwen en pijpen.
De achtergrond, het fluorescerende materiaal, is toegestaan in de kleuren oranje, geel en rood. De kleurcoördinaten en de luminantiefactor moeten binnen bepaalde grenzen vallen (voor en na belichting).
Tevens worden er in de norm EN ISO 20471 eisen gesteld aan de kleurechtheid van zowel de fluorescerende kleuren als de contrastkleuren.
WAT IS HET VERSCHIL TUSSEN DE EN ISO 20471-NORM EN DE EN 471-NORM?
EN ISO 20471 kent één waarde (x). Dit cijfer geeft aan in welke klasse het artikel valt. Aangezien de reflectie enkel in de hoogste klasse is toegestaan, vervalt de waarde (y) in EN ISO 20471.
WELKE EISEN WORDEN ER IN DE EN ISO 20471-NORM GESTELD?
Voorwaarden bij het plaatsen van de reflecterende banden: De breedte van de reflecterende banden bedraagt minstens 50 mm (anders telt het niet mee in de oppervlakteberekening en wordt het als decoratie gezien).
Een onderbreking (voor sluiting systeem of naad) in de band van retroreflectie materiaal is maximaal 50 mm. Het totaal van dergelijke onderbrekingen zal niet meer zijn dan 100 mm in iedere band rond het lichaam en 50 mm rond mouwen en broekspijpen.
De ruimte tussen 2 reflecterende banden moet tenminste 50 mm zijn (met een maximale hoek van 20°) en deze banden moeten minimaal 50 mm van de onderkant van het kledingstuk verwijderd zijn (zoals van de zoom van de broekspijpen).
De reflecterende banden kunnen op diverse manieren aangebracht zijn. Alleen als ze volgens voorschrift aangebracht zijn, tellen ze mee in de oppervlakteberekening. Dit houdt in dat de torso, de benen en de armen 2x omsnoerd moeten worden (of 1x horizontaal met verticale banden over de schouder).
Voorwaarden voor het fluorescerende materiaal:
Het fluorescerend materiaal moet de torso, de mouwen en de benen minstens 5 cm omcirkelen. Onderbrekingen van fluorescerend materiaal door reflecterende banden zijn toegestaan (zoals het geval bij Rijkswaterstaatkleding: de verticale reflectieband van 25 mm over de mouwen en pijpen)
De verhouding fluomateriaal voor en achter zal gelijk zijn aan 50% +/-10%.