Antistatische werkkleding voorkomt dat er door elektrostatische oplading vonken ontstaan, die brand of explosies kunnen veroorzaken. EN 1149-5 is een overkoepelende norm.
Deze norm is onderdeel van een serie normen in verband met uiteenlopende toepassingen en materialen.
Deze norm heeft als symbool een bliksemschicht met hieronder de norm EN EN1149-5. Deze norm specificeert de vereisten van elektrisch geleidende werkkleding. Deze werkkleding is onderdeel van een totaal geaard systeem (o.a. in combinatie met geleidend schoeisel).
De antistatische werkkleding voorkomt het ontstaan van vonken, hierdoor worden ook explosies voorkomen. De werkkleding met deze norm wordt alleen geaccepteerd als hij gecombineerd is met de norm voor vlamvertragende kleding (EN 531 of EN ISO 11612).
Deze elektrisch geleidende werkkleding wordt gedragen in explosiegevaarlijke ruimten. Indien er kans is op een explosie bestaat er dus ook kans op vuur. Deze kleding mag niet gebruikt worden in een met zuurstof verrijkte omgevingen en beschermt ook niet tegen netspanning.
Werkkleding die voldoet aan de norm EN1149-5, wordt vaak toegepast bij bedrijven die aan de ATEX-richtlijn dienen te voldoen.
Het doek waarvan de antistatische werkkleding gemaakt wordt, moet voldoen aan de EN 1149-1, EN 1149-2 of EN 1149-3. Of het totale kledingstuk dient getest te zijn volgens EN 1149-4 (in ontwikkeling). Binnen HAVEP wordt alleen gewerkt met materialen die voldoen aan EN 1149-1 of EN 1149-3.
EN 1149-1: Beschermende werkkleding - Elektrostatische eigenschappen, deel 1
Het doek verliest de elektrostatische lading door geleiding. Hiertoe wordt de oppervlakteweerstand bepaald en deze moet ≤ 2,5 * 109 Ω zijn. Geleiding kan door middel van homogeen of niet-homogeen materiaal. Indien het materiaal niet homogeen is, dan door middel van een raster van geleidende draden (metaal/koolstof) van max. 10mm x 10mm.
EN 1149-3: Beschermende werkkleding - Elektrostatische eigenschappen, deel 3
Het doek verliest de elektrostatische lading aan de lucht (en niet door geleiding). De norm bevat een testmethode die meet na hoeveel tijd een opgebrachte lading verdwenen is (Electro Static Discharge kleding): t50% <4 sec of S> 0.2.
Om met de EN 1149-norm gecertificeerd te worden, moet de werkkleding voldoen aan de volgende eisen:
Opheldering: ATEX is géén kledingnormering, maar een richtlijn
De ATEX richtlijn is opgesteld voor bedrijven waar sprake kan zijn van ontploffingsgevaar. Te denken valt aan bedrijven die werken met chemicaliën, maar ook aan bedrijven die werken met meel. In deze richtlijn staan allerlei eisen waaraan het bedrijf zich moet houden; apparaten die in deze ruimten gebruikt moeten worden, de installatie van de apparaten, de beveiliging van ruimtes, de bescherming voor de werknemers, e.d.
In de ATEX richtlijn wordt ook gesproken over persoonlijke beschermingsmiddelen, waar o.a. werkkleding onder valt. Veiligheidskleding die gecertificeerd is volgens de norm EN 1149, voldoet aan de eisen uit de ATEX richtlijn.
EN ISO 11612: beschermkleding voor werknemers blootgesteld aan hitte en vlammen, met uitzondering van lassers en brandweerlui.
De drager wordt beschermd tegen korte contacten met een vlam, evenals (tot op zekere hoogte) tegen convectieve- en stralingshitte. De EN ISO 11612 is de opvolger van de EN 531.
De norm kent met betrekking tot het doek een aantal testen. De resultaten van deze testen worden weergegeven door de letters A, B, C, D, E en F. Staat er een letter niet genoemd, of is de klasse “0” dan is de laagste waarde niet gehaald, of werd de test is niet uitgevoerd. De kleding biedt dan geen bescherming tegen deze eigenschap.
Lees hieronder meer over de verschillende testen die gedaan kunnen worden met betrekking tot de EN ISO 116112-norm.
Bij deze testmethode wordt een doekstaal gedurende 10 seconden bevlamd. Hierbij moeten de navlamtijd, nagloeitijd en gatvorming binnen de waarden - gesteld in de norm - vallen. Deze test komt overeen met EN 531A. De bevlamming kan op twee manieren uitgevoerd worden:
Convectieve warmte: bepaling van de warmtegeleiding bij blootstelling aan vlammen. Het staal wordt boven de vlam gehouden en d.m.v. een caloriemeter wordt aan de bovenzijde de temperatuursstijging gemeten. Er wordt gemeten hoeveel seconden het staal blootgesteld kan worden totdat er een temperatuursstijging ontstaat van 24°C:
Blootstelling aan warmtestraling. Bij deze testmethode wordt het doek blootgesteld aan hittestraling doormiddel van infraroodstraling. Via een caloriemeter wordt aan de andere zijde van het doek de temperatuurstijging gemeten.
Er wordt gemeten hoelang het doek aan hitte blootgesteld kan worden voordat er een temperatuurstijging van 24°C ontstaat. Deze testmethode komt overeen met die van de EN ISO 11611, maar kent een andere klassering:
Deze test meet de bescherming tegen spetters van gesmolten metaal. Een membraan (imitatie van de huid) wordt aan de achterzijde van het doek aangebracht. Vervolgens wordt een hoeveelheid gesmolten aluminium (voor code D) of gesmolten ijzer (voor code E) opgebracht. De membraan mag dan niet vervormen.
Bij gesmolten aluminium is de klassering:
Bij gesmolten ijzer is de klassering:
Een nieuwe test t.o.v. de EN 531: contacthitte.
De klassering hierbij:
Optionele test voor de bescherming tegen regen. De eerste n verwijst naar de classificatie voor waterdichtheid, de tweede n naar de classificatie voor waterdampdoorlaatbaarheid (zie voor uitleg ook EN 343).
Het model moet altijd voldoen aan de vlamverspreidingscode A1 of A2 en aan tenminste 1 van de overige coderingen (B tot F). Het etiket moet aangeven welke klassering gehaald wordt. Hardware moet eenzijdig verdekt zijn en er moet voldoende overlapping zijn tussen jas en broek (20 cm bij rechtop staan).
Een aantal modeleisen zijn net als in de EN 531 alleen van toepassing wanneer de codering D en/of E van toepassing is:
De sluitingen moeten:
De IEC 61482-norm is opgesteld voor kleding die bescherming biedt tegen de thermische gevolgen van een elektrische boog.
De bescherming tegen de gevolgen van een ‘electric arc’ kan op 2 manieren getest worden: de open arc-methode en de box-test.
Deze testmethode wordt in de USA gebruikt. Testen volgens deze methode levert de ATPV-waarde of EBT50. De ATPV-waarde is de waarde (in cal/cm2) waarbij een 50% bescherming voorspeld wordt tegen tweedegraads brandwonden. Hoe hoger de waarde, hoe beter de bescherming.
In Amerika wordt voor elektriciteitsmedewerkers een minimale ATPV-waarde van 8 vereist. De gemeten ATPV-waarde staat op het normetiket. De HAVEP® 5safety Image collectie heeft een ATPV-waarde van 11.5 cal/cm8.
Deze testmethode wordt in Europa gebruikt. Bij deze methode wordt vanuit 1 richting (de box) een vlamboog opgewekt door kortsluiting met 4kA (voor class 1) of 7kA (voor class 2). De vlamboog duurt daarbij niet langer dan 500ms.
De warmte doorgang wordt gemeten en moet (om aan de klasse te voldoen) onder de Stoll curve blijven. De Stoll curve is een tabel die aangeeft bij welke temperatuur en tijd een tweedegraads brandwond ontstaat. Tevens wordt beoordeeld op navlammen, gatvorming, smelten e.d.
Naast het doek wordt er ook een jas getest. Hierbij wordt geen energetische waarde bepaald, maar de jas wordt na blootstelling aan de vlamboog gecontroleerd op mankementen met betrekking tot de naden, sluitingen en alle andere accessoires.
Als modeleisen worden de modeleisen van lasserskledingaangehouden.
Deze norm legt de eisen en testmethoden vast voor materialen en naden van kleding, die beschermt tegen neerslag (regen, sneeuw), mist en de vochtigheid van de grond. Voor het testen van de regendichtheid van volledige kleding is een aparte test ontwikkeld (EN 14360), deze test is niet in deze norm opgenomen.
De EN 343-norm heeft als symbool een paraplu, met daarnaast twee waarden X en Y. De X-waarde geeft de waterdichtheid aan en de Y-waarde geeft de waterdampdoorlaatbaarheid aan (het ademende vermogen).
Deze norm valt onder ‘autocertificering’, dit betekent dat je dit product als bedrijf zelf mag certificeren en het hoeft dus niet telkens door een testinstituut goedgekeurd te worden. Het enige risico dat de drager loopt is namelijk dat hij nat wordt en dat is niet levensbedreigend.
Wanneer deze norm in combinatie met andere normen wordt gebruikt (dus bijvoorbeeld een HAVEP® 4safety parka die waterdicht is) dan wordt wel de gehele combinatie van normen door het testinstituut gecontroleerd.
De X-waarde geeft de waterdichtheid van het artikel aan. Er zijn drie klassen: hierbij is 3 de hoogste klasse (dus het meest waterdicht) en 1 de laagste. Er wordt een bepaalde hoeveelheid water onder druk op het doek aangebracht, afhankelijk van de hoeveelheid druk die het doorstaat wordt de klasse bepaald.
De Y-waarde geeft het ademende vermogen van het doek / de doeken (alle lagen die in het artikel gebruikt worden) aan. Ook voor het ademende vermogen zijn er drie klassen. Klasse 1 is de laagste waarde en klasse 3 de hoogste. Wanneer een artikel in klasse 1 valt wordt aangeraden het artikel niet langer dan x minuten te dragen (hoelang het artikel gedragen mag worden is aangegeven in een tabel in de norm).
Om met de EN 343-norm gecertificeerd te worden, moet het kledingstuk voldoen aan de volgende eisen:
EN 342:2004 Beschermende kleding – Kledingstukken en kledingensembles voor bescherming tegen koude.
Deze norm legt vereisten en testmethoden vast voor kledingstukken en kledingensembles (overall of tweedelig pak) voor bescherming tegen een koude omgeving, gekenmerkt door een combinatie van vochtigheid, wind en een luchttemperatuur lager dan -5 °C. De norm behandelt geen specifieke vereisten voor hoofd-, hand- en voetbescherming.
Wij gebruiken de norm EN 342: 1998. Deze norm heeft als symbool een ijskristal. Daarnaast staan drie waarden die de isolatiewaarde (clo), luchtdoorlaatbaarheid (X) en eventueel de waterdampweerstand (Y) aangeven. Wat deze waarden precies inhouden, wordt hierna uitgelegd.
De clo-waarde geeft de isolatiewaarde van het model aan. Deze waarde geeft aan hoelang iemand bij een bepaalde temperatuur in deze kleding kan werken. Dit is geen bepaalde klasse, maar kan elke waarde zijn. Onze kleding heeft een clo-waarde van 2,55 (gemeten in combinatie met standaard ondergoed type B).
In onderstaande tabel is te zien wat deze Clo waarde inhoudt.
De X-waarde geeft de luchtdoorlaatbaarheid van de kleding aan. Voor deze waarde zijn 3 klassen: klasse 1 tot en met 3. Bij klasse 1 laat het kledingstuk de meeste lucht door en bij klasse 3 de minste. De luchtdoorlaatbaarheid is een soort van winddichtheid, klasse 1 is dus het minst winddicht, klasse 3 het meest.
De Y-waarde geeft de waterdampweerstand van het kledingstuk aan. Deze waarde bestaat uit 3 klassen, klasse 1 tot en met 3. Hierbij heeft klasse 1 de laagste waterdampweerstand en klasse 3 de hoogste.
Ondertussen is er een nieuwere versie van de EN 342 (2004). De nieuwe versie heeft de volgende waarden: Icler / Icle, dit is een soortgelijke waarde als de clo-waarde. En deze versie heeft twee Y-waarden. Waarbij de eerste Y-waarde de luchtdoorlaatbaarheid weergeeft. Deze wordt op een andere wijze getest dan in de oude EN 342, deze wordt weergegeven in klasse 1 tot en met 3.
De tweede Y-waarde geeft de waterdichtheid van het kledingstuk aan. Kleding die voldoet aan de norm EN 342 hoeft niet per se waterdicht te zijn, dus deze waarde hoeft niet altijd ingevuld te zijn.
Deze waarde bestaat uit 2 klassen, klasse 1 en klasse 2. Hierbij is klasse 1 het minst en klasse 2 het meest waterdicht. Wanneer het kledingstuk waterdicht is, moet ook het ademende vermogen van de kleding getest worden.
De werkkleding moet voldoen aan de volgende eisen om gecertificeerd te worden met de EN 342-norm:
Vereisten voor kleding die een beperkte bescherming biedt tegen vloeibare chemicaliën (Type 6 kleding).
Deze norm legt de vereisten en testmethoden vast voor chemische beschermingspakken van type 6, zowel pakken voor éénmalig gebruik als herbruikbare pakken. Voor bijbehorende uitrustingen, zoals handschoenen en laarzen, die geen integraal deel uitmaken van het pak wordt verwezen naar de overeenkomstige productnormen.
Type 6-kleding, is kleding die een beperkte bescherming biedt tegen kleine spatten of een lichte nevel van chemische vloeistoffen. Over het algemeen zal deze kleding gemaakt zijn uit vloeistofafstotende, maar niet volledig vloeistofdichte materialen.
Er worden verschillende testen gedaan op het doek. Er wordt getest op treksterkte, maar er wordt ook een test gedaan om de chemicaliënbestendigheid te bepalen.
Bij deze testen worden er 4 oplossingen van chemicaliën (H2SO4 30%, NaOH 10%, o-xylene en butan-1-ol) op het doek aangebracht. Hierbij wordt de hoeveelheid die van het doek afparelt bekeken en de hoeveelheid die door het doek dringt. Deze hoeveelheden moeten binnen de voorwaarden vallen die gesteld worden in de EN 13030-norm.
Er moet ook (per kwaliteit) een gereed product getest worden. Dit is een zogenaamde mannequin-test. Tijdens deze spraytest voert een drager 7, in de norm beschreven, bewegingen uit en wordt er gecontroleerd of het kledingstuk vloeistof doorlaat. De klasseringen van de verschillende testen moeten in de gebruiksaanwijzing gemeld worden.
De spraytest op het model is niet nodig als het om een gedeeltelijke bescherming gaat, de zogenaamde ‘type [PB6]’ kleding (‘partial body protection’). Het kan dan echter niet om overalls gaan. Kleding bij HAVEP is steeds type 6.
Andere vereisten uit de EN 13034 betreffen: slijtweerstand, scheursterkte, treksterkte en naadsterkte.
Om gecertificeerd te worden met de EN 13034-norm moet de werkkleding aan de volgende eisen voldoen: